“In de rol van verslaggever schrijf ik op wat ik meemaak, wat ik zie, wat ik lees, maar mijn opvattingen doen er eigenlijk niet zoveel toe.”
Misdaadverslaggever Jan Meeus werkt sinds 2006 bij NRC Handelsblad. Daarnaast schreef hij inmiddels twee boeken over de georganiseerde misdaad in Nederland, ‘Verraad: de misdaadbiografie van Willem Holleeder’, en ‘De Schiedamse cocaïnemaffia: een corrupte douanier, doorgewinterde criminelen en duizenden kilo’s coke’. Meeus publiceerde onder andere een spraakmakend interview met Astrid Holleeder en deed verschillende grote journalistieke onthullingen. Samen met collega John Schoorl won Meeus De Loep, de prijs voor de beste productie van Nederland en Vlaanderen in de onderzoeksjournalistiek. Actueel Nieuws vroeg hem naar zijn carrière, het werk van misdaadjournalisten en zijn kijk op recente ontwikkelingen in de opsporing en bestrijding van georganiseerde misdaad.
Kunt u voor de lezers die u nog niet kennen iets vertellen over hoe u in de journalistiek terecht bent gekomen?
“Toen ik net afgestudeerd was, was het moeilijk om een baan te vinden, er solliciteerden begin jaren 90 soms 500 mensen op een vacature, dus dat is nu heel anders dan toen. Ik ben uiteindelijk gaan freelancen, ik heb een periode voor verschillende blaadjes geschreven, maar ook voor de Volkskrant en het Parool. Mijn broer Tom-Jan schreef in die tijd over de IRT-affaire en dat vond ik machtig interessant, dus toen heb ik uiteindelijk besloten om definitief de journalistiek in te gaan. Hoewel ik eigenlijk weinig met economie had en al helemaal niets met de beurs, was mijn eerste volledige baan bij het FD, waar ik ben aangenomen als beursverslaggever. Zo ben ik eigenlijk geïntroduceerd in de wereld van de economische journalistiek, maar ook in de wereld van de haute finance, het grote geld. En dat vond ik ontzettend leuk, omdat het niet alleen over geld ging, maar ook over mensen. Je komt in een soort van sociale omgeving terecht die voor mij totaal nieuw was, de wereld van bankiers en beurshandelaren. Daar heb ik journalistiek gezien ontzettend veel van geleerd, ook omdat we toen met een club mensen een nieuw katern gingen maken bij de krant. In die tijd was er veel te doen rondom financieel economische zaken, met name rondom handel met voorkennis op de beurs. Daar had ik wel belangstelling voor, dus ik ben vrij snel ook gaan schrijven over fraude en economische misdaad. Dat heb ik een tijd gedaan, ik heb geschreven over een aantal grote affaires en uiteindelijk ben ik na 4 jaar bij de Volkskrant terechtgekomen.”
In uw tijd als verslaggever van de Volkskrant schreef u toen ook over economische onderwerpen?
“Ik ben daar inderdaad begonnen bij de economieredactie. Daarna ben ik overgestapt naar de verslaggeverij, waar ik onderzoeksprojecten deed, vaak samen met mijn collega John Schoorl. Op een gegeven moment, in 2004, werd Willem Endstra doodgeschoten. Dat was eigenlijk het moment dat ik voor het eerst echt serieus over een misdaad heb geschreven. In eerste instantie ben ik toen verder onderzoek gaan doen naar Willem Endstra en ik heb in die tijd ook vrij veel verhalen gemaakt die een nieuw licht wierpen op zijn verleden en zijn zakelijke banden.
Op een gegeven moment kwam ik zo uiteindelijk natuurlijk in de wereld van Willem Holleeder terecht en ben ik ook over hem gaan schrijven. Daar ben ik mee doorgegaan toen ik bij NRC ging werken. Daarna heb ik een tijd andere dingen gedaan, ik ben chef geweest van de economieredactie en de onderzoeksredactie van NRC. Toen duidelijk werd dat Fred Ros kroongetuige werd in het Passage proces, dacht ik terug aan een oud project, dat in eerste instantie niet zo goed gelukt was, een biografie van Holleeder. Ik besloot in het najaar van 2014 om dat nieuw leven in te blazen. En toen Holleeder werd aangehouden en zou worden vervolgd voor de moorden waar hij uiteindelijk ook voor is veroordeeld, ben ik dat boek gaan maken. In het voorjaar van 2015 is het uitgekomen. Vervolgens dacht ik, ik ben nu de auteur van de criminele biografie van Willem Holleeder, laat ik dan ook maar het strafproces gaan doen. Zo’n proces is soms even druk, maar je kunt er niet 40 uur per week mee vullen, daarom heb ik besloten om een tijd lang over georganiseerde misdaad te gaan schrijven en me op dat moment ook wat dieper in die wereld in te werken. Dus dat was voor mij ook het moment dat ik wat nadrukkelijker contacten ben gaan zoeken in het criminele milieu. Zo ben ik min of meer in de misdaadjournalistiek gerold. Begin 2016 kreeg ik het dossier over de Rotterdamse haven en de corruptie daar en dat was voor mij de introductie in de cocaïnesmokkel. Het werd me al vrij snel duidelijk dat dat het grote thema van de jaren daarna zou worden en heeft uiteindelijk geleid tot mijn tweede boek ‘De Schiedamse cocaïnemaffia’, waarvan zojuist een nieuwe versie is verschenen. De volgende grote zaken waren Marengo en Orinus, het onderzoek naar Taghi en Richard R., Rico de Chileen. Zo ben ik eigenlijk in de wereld terecht gekomen, waar ik nu nog over schrijf.”
Bronnen zijn natuurlijk cruciaal voor het vak van misdaadjournalist. Ik ben wel benieuwd of u iets kunt vertellen over hoe u een netwerk qua bronnen en contacten over het ondergrondse milieu hebt opgebouwd?
“Al in mijn tijd bij het FD deed ik verslag van economische strafzaken en daar heb ik toch wel een behoorlijk netwerk aan advocaten aan overgehouden en ook wel wat kennissen bij het Openbaar Ministerie. Een deel van die contacten bleken hetzelfde werk nog te doen toen ik bij de Volkskrant over Holleeder en Endstra ging schrijven en daarna weer bij NRC over Holleeder. Een aantal van die mensen ken ik dus inmiddels bijna 25 jaar. Toen ik echt in de misdaadjournalistiek ging werken leerde ik via het volgen van strafzaken mensen kennen. Met name via advocaten kom je in aanraking met hun klanten, dus met mensen die actief zijn in het criminele milieu. Op een gegeven moment wordt duidelijk dat je voor een serieuze krant aan misdaadjournalistiek doet en dan wordt je ook wel direct benaderd door mensen die iets willen vertellen. Zo heb ik werkende weg een netwerk van mensen opgebouwd waarvan ik met sommigen heel sporadisch contact heb en met anderen heel intensief. Voor mijn boek over de Schiedamse cocaïnemaffia heb ik de strafzaak gevolgd, die duurde heel lang en op een gegeven moment waren bijna alle verdachten vrij. In de loop van zo’n strafzaak kom je die mensen dan een paar keer per week bij een zitting tegen. Dan maak je eens een praatje bij de koffieautomaat en ga je eens een broodje met iemand eten en zo leer je een groep mensen kennen. Door de kennis die je dan opdoet en via de mensen die je dan leert kennen, leer je weer andere mensen kennen. Op een gegeven moment ben ik ook televisie gaan doen, en dat leidt dan tot hier en daar herkenning op straat en mensen die je daarover aanspreken. Sinds januari doe ik vast mee aan de podcast De Nieuwe Willem. Dat is een podcast op Podimo die ooit begonnen is door Marian Husken en Harry Lensink die ik nog ken uit de tijd van de eerste Holleeder zaak. Dan bereik je weer een andere doelgroep en zo bouw je een steeds groter netwerk op. Uiteindelijk is het dan een kwestie van journalistiek, betrouwbaar opereren en zorgen dat je een gesprekspartner bent waar mensen van op aan kunnen en waarvan ze weten wat ze aan je hebben. Naast gesprekken met mensen die ik ken uit het crimineel milieu baseer ik me altijd ook op informatie van de andere kant, bijvoorbeeld op gesprekken binnen de opsporing of op dossierstukken. Ik probeer zo goed gedocumenteerd als mogelijk mijn werk te doen. Omdat overal waar journalisten actief zijn, mensen willen vertellen en van ieder verhaal bestaan meerdere lezingen. En ik heb wel ontdekt dat als je verantwoord wilt vertellen over georganiseerde misdaad, dat je dan ook moet vaststellen dat de belangen in het criminele milieu soms zo uiteen kunnen lopen en de gevolgen van de belangenstrijd verstrekkend kunnen zijn, dat je heel voorzichtig moet zijn met informatie die je van iemand hoort. Je moet proberen je zoveel mogelijk te stoelen op feitelijk materiaal.”
De afgelopen jaren is in de misdaadbestrijding het ontsleutelen van versleutelde communicatie een hele belangrijke ontwikkeling geweest, communicatie via EncroChat, Sky en nog wat kleinere, minder bekende diensten. Kunt u iets vertellen over die ontwikkeling?
“Als je teruggaat naar de Tweede Wereldoorlog, toen had je de Enigma machine. Dat was een apparaat dat door de Duitsers werd gebruikt om berichten in codetaal te versturen. Dat is encryptie, het versleutelen van communicatie en heeft dus een lange geschiedenis. Als je dan kijkt naar de rol van het afluisteren van communicatie in de strijd tegen georganiseerde misdaad zie je eigenlijk dat vanaf de opkomst van de telefoon er ook wordt afgeluisterd. Vanaf de jaren 70 worden in Nederland op grote schaal telefoons afgeluisterd. Op een gegeven moment werd in het criminele milieu duidelijk wat de politie daar allemaal mee kon, dus toen stopte men met over de telefoon allerlei opdrachten rechtstreeks te formeren. Vanaf de jaren 80-90 kwamen er autotelefoons en daarna mobiele telefoons. In eerste instantie kon de politie die niet afluisteren en het was ook lastig om vast te stellen wie de gebruiker was van zo’n mobiele telefoon. Bij een vaste telefoon heb je natuurlijk gewoon een adres, als je gebruik maakt van een telefoon van een bedrijf dan wordt het al een stukje ingewikkelder, maar bij een mobiele telefoon weet je helemaal niet wie er belt. Op het moment dat die mobiele telefoon eenmaal ingeburgerd was, is er een periode geweest dat criminelen dachten, ik kan daar niet mee worden afgeluisterd. Rond 2007 kwam de introductie van de smartphone en in 2009 gingen we pingen met een Blackberry. Dat is eigenlijk de voorloper van wat later cryptocommunicatie is geworden. Het bijzondere aan die cryptocommunicatie is niet de strijd tussen politie en het criminele milieu als het gaat om het onderscheppen van communicatie, want dat is eigenlijk altijd een wedstrijd geweest. Maar het bijzondere is dat men in het milieu wel wist dat telefoons kunnen worden afgeluisterd, en dat je daar dus voorzichtig mee moet zijn, maar dat men op een gegeven moment via de cryptotelefoons all out ging, daar werd heel openlijk mee gecommuniceerd. Toen na de Blackberry Ping de PGP-telefoon opkwam is er een periode is geweest van 2 of 3 jaar, dat de politie met de handen in het haar zat. Criminelen hadden in die tijd in die wedloop rond communicatie even de overhand. Zo ontstond het beeld dat crypto niet te kraken is.
De zaak in Schiedam waarover ik heb geschreven, speelde in een onderzoeksperiode van 2014 tot en met 2016, en daarin vond de politie steeds vaker Blackberry’s die waren voorzien van encryptie-software van een bedrijf dat Ennetcom heet. Ennetcom was in Nederland de eerste grote commerciële aanbieder van cryptotelefoons. In bijvoorbeeld de strafzaak Marengo of de strafzaken tegen een aantal mensen uit het netwerk van Taghi, zie je dat die cryptocommunicatie ook werd geleverd door Ennetcom en een andere aanbieder, PGP Safe. Die telefoons spelen een hele belangrijke rol in het bewijsmateriaal in die strafzaken.
Soms ben je via cryptocommunicatie getuige van hele gesprekken tussen verdachten. Er wordt onderling van alles besproken en er worden allerlei beslissingen genomen en soms gaat dat over drugshandel of over geweld dat bij die drugshandel hoort. Het mooie aan cryptocommunicatie is daarbij het feit dat het altijd plaats- en tijdgebonden is. Je weet dus op welke dag en tijdstip een bericht is verstuurd en je weet vaak ook waar iemand was op het moment dat berichten zijn verstuurd. Die informatie zit namelijk in de metadata die bij die berichten hoort, dat zijn de gegevens waardoor telefoons elkaar en een mast om verbinding mee te maken kunnen vinden. Om te schrijven is dat fantastisch materiaal, want je weet niet alleen precies waar iemand is wanneer hij of zij berichten stuurt, maar je ziet ook de reactie van de wederpartij en dat geeft heel veel inzicht in hoe drugstransporten worden georganiseerd, maar ook in de psyche van mensen. Je krijgt een beeld van hun sociale omgeving omdat men die telefoon ook gebruikt voor andere dan criminele dingen. Dat stelt je in staat om heel gedetailleerd gebeurtenissen te beschrijven en dat is wat wij als journalisten uiteindelijk willen doen. Het sluit heel goed aan bij een trend die niet zozeer met misdaadjournalistiek te maken heeft, maar met journalistiek in het algemeen. Namelijk dat wij inmiddels allemaal aan verhalende journalistiek doen. Dat betekent dat je heel dicht op een persoon gaat zitten en als het ware via het perspectief van een persoon of een groep mensen probeert inzicht te geven in een bepaalde wereld.”
Wat vindt u van versleutelde gesprekken als bewijsconstructie?
“Dat is een lange, complexe juridische discussie. Ik denk dat het van belang is om in die discussie een knip te zetten. In de eerste strafzaken, die waren gebaseerd op de eerste inbeslagname van cryptocommunicatie ging het in eerste instantie om telefoons die in beslag werden genomen en waarvan men de beveiliging wist te kraken. Op die manier kreeg de politie toegang tot de berichten in die telefoon. Het is dan natuurlijk aannemelijk dat degene die met die telefoon is opgepakt, de eigenaar van die telefoon en de verzender van die berichten is. Op een gegeven moment gaat het van individuele telefoons, naar de aanhouding van een groep mensen die onderling met hun telefoons gecommuniceerd blijken te hebben. Zo kom je op een gegeven van de inbeslagname van de telefoons van verdachten bij de inbeslagname van alle communicatie die bij Ennetcom en later bij PGP Safe op servers werd gevonden in Canada en Costa Rica.
De vraag was toen, is dat rechtmatig geweest? De gedachte die het Openbaar Ministerie daarbij aanneemt was, wij denken dat die aanbieders van cryptotelefonie de onderwereld faciliteren, dus wij doen onderzoek naar die aanbieders. Als wij dan via die aanbieders ander bewijsmateriaal vinden over verdachten, dan is dat hetzelfde als wanneer we bij een huiszoeking omdat iemand bijvoorbeeld verdacht wordt van witwassen vervolgens bewijsmateriaal vinden over het feit dat die persoon of bekenden van die persoon betrokken is bij een liquidatie. Dat bewijsmateriaal is dan ook bruikbaar tegen die bekenden die betrokken zijn bij een liquidatie. Sterker nog, als achteraf blijkt dat de huiszoeking bij die persoon onrechtmatig was, dan is het bewijs dat over anderen gevonden is niet onrechtmatig verkregen. Inmiddels heeft de Hoge Raad daarover gezegd, dat dit bewijs allemaal toelaatbaar is. In een specifieke zaak van een aantal verdachten waarbij dit verweer is gevoerd, heeft de Hoge Raad namelijk gezegd dat bewijs dat bij Ennetcom is gevonden, is toegestaan in de strafzaak. Daarmee is die discussie nu verplaatst naar het Europees Hof en daar zal te zijner tijd nog een beslissing over komen.
Nu zijn we bij de volgende stap, waarbij het gaat om 3 netwerken waarin men live heeft meegeluisterd. De eerste heet Iron chat en daarna volgden Encrochat en Sky. Het grote verschil tussen Ennetcom en PGP Safe en die netwerken waarbij men live heeft meegeluisterd, is dat je begint met het actief verzamelen van bewijsmateriaal over mensen waarvan je de identiteit niet weet en waarvan je ook op voorhand niet weet of ze betrokken zijn bij strafbare feiten. Dan rijst de vraag of je dan niet bezig bent met het aanleggen van een sleepnet, of je dan niet op voorhand onschuldige mensen aan het afluisteren bent vanwege het enkele feit dat zij een telefoon gebruiken die encryptie toepast. Voor de goede orde, het gebruik van encryptie is niet verboden. Maar betekent dat dan, dat je de berichten van een groep mensen mag meelezen vanwege het enkele feit dat ze een telefoon hebben van de aanbieder Encrochat, of van de aanbieder van Sky? Dat is een principieel heel andere discussie. Tot op heden is de redenering van rechters altijd geweest dat het Openbaar Ministerie afdoende heeft aangetoond dat de gebruikers van telefoons van aanbieders als Encrochat en Sky vrijwel allemaal het doel hadden om crimineel actief te zijn. Er zijn ook mensen die zeggen, maar ik ben advocaat en ik heb ook zo’n telefoon. Dat argument heeft alleen tot op heden nog weinig kracht bijgezet.
Deze discussie speelt niet alleen in Nederland, maar bijvoorbeeld ook in Engeland. Daar heb ik op een gegeven moment van een Britse prosecutor interessante gedachten hierover gelezen. Kort gezegd stelt die dat de politie bij het starten van het onderzoek naar Encrochat de aanname heeft gedaan dat vrijwel alle gebruikers van Encrochat actief zijn in het criminele milieu. Nu wordt gekeken naar de inhoud van al die berichten moet worden vastgesteld dat die aanname van de politie juist is geweest. Daarom kan volgens hem gesteld worden dat er geen sprake is van het toepassen van een sleepnet, maar van een gerichte opsporingstechniek die zich richt op zware, georganiseerde misdaad en drugshandel. En dus moeten die berichten gebruikt kunnen worden in strafzaken tegen individuele verdachten, ondanks de twijfel die er misschien eerder over deze techniek heerste. Ik ben een pragmatisch mens, en hier lees je de pragmatiek. Je ziet aan de ene kant de twijfel, is dit niet gewoon het begin van de surveillancestaat en moeten we dat wel willen. Dat is natuurlijk een hele belangrijke vraag. Maar aan de andere kant, als je dan vaststelt dat het allemaal eigenlijk gaat over moord, doodslag, afpersing, bedreiging en drugshandel, moeten we hier dan nog heel veel grote ethische vraagstukken bij stellen.
Ik had gewild dat het ook in Nederland zo was gegaan, maar in Nederland zie je dat het Openbaar Ministerie de hele tijd zegt, we waren echt bezig met het onderzoek naar Encrochat en het doel was de aanbieders van die telefoons aanpakken en de rest is bijvangst. Dat gelooft helemaal niemand. Het is een elegante constructie en ik snap het ook wel, maar wees gewoon open en eerlijk. Dan had je denk ik naar de Nederlandse maatschappij een veel geloofwaardiger verhaal gehad. En ik denk ook dat er geen rechter in Nederland zou zijn geweest, die daar niet in mee zou zijn gegaan. Maar, dat is mijn opvatting. De Hoge Raad gaat hier nu over beslissen en mijn inschatting is dat het misschien met een enkele beperking allemaal door kan gaan. Uiteindelijk zal het bij het Europese Hof terecht komen en zullen ze daar een principiële beslissing gaan nemen over de vraag, of dit is toegestaan.
Wat vindt u van het feit dat Inez Weski na 41 dagen voorarrest weer is vrijgelaten?
“Iemand die in voorlopige hechtenis wordt genomen – een zogenaamd voorarrest – wordt in principe als onschuldig beschouwd. Als je in voorarrest zit, is dat dus een bijzondere situatie, want je bent onschuldig, maar je zit wel vast. Naarmate dat voorarrest langer duurt, moet het Openbaar Ministerie steeds meer argumenten aandragen waarom dat voorarrest moet voortduren. Er zijn verschillende zogeheten gronden, argumenten waarom je vindt dat het voorarrest moet voortduren. Dat is recidivegevaar. Je hebt bijvoorbeeld te maken met een verkrachter en als je die vrijlaat, dan loopt de samenleving gevaar dat hij opnieuw iemand zal verkrachten. Dan is er vluchtgevaar, je hebt te maken met een verdachte die geen Nederlands paspoort heeft of waarvan we geen vaste verblijfplaats kennen, als we hem of haar vrijlaten, dan wordt vaak gesteld dat het vluchtgevaar groot is en kan de verdachte een vervolging ontlopen. Dan is er onderzoeksbelang, het onderzoek naar de verdachte of naar de groep verdachten loopt nog en zolang dat onderzoek loopt, kan in vrijheid stellen dat onderzoek in gevaar brengen dan wel beperken. En tot slot is er nog de 12-jaarsgrond. Als iemand wordt verdacht van hele ernstige strafbare feiten waarvoor een straf van meer dan 12 jaar zou gelden, dan kan dat ook een grond zijn om iemand lang vast te houden. En dan heb je daarnaast nog de ernstige bezwaren heet dat in juridisch jargon, dat is eigenlijk gewoon de ernst van de verdenking. Daarvoor geldt dat de ernst van de verdenking alleen maar reden kan zijn om iemand heel lang in voorlopige hechtenis te houden als er sprake is van die 12-jaarsgrond. In het geval van mevrouw Weski, wordt haar het lidmaatschap van een criminele organisatie en het behulpzaam zijn ten laste gelegd, ze wordt verdacht van het in en uit de EBI brengen van informatie. Het lidmaatschap van een criminele organisatie kan in het ergste geval een straf van 8 jaar opleveren, geen sprake van een 12-jaarsgrond dus. De rechter heeft gezegd, dat er geen onderzoeksbelang is. Is er dan de kans dat mevrouw gaat recidiveren? Ze is geen advocaat meer van Taghi, ze zit niet meer in dat netwerk, dus de kans is heel klein. De kans op vluchtgevaar lijkt me ook heel klein. Dus dat betekent dat de voorlopige hechtenis kan worden geschorst.
Dat betekent allemaal allerminst dat er geen strafzaak is tegen mevrouw Weski. Het enkele feit dat zij nu is vrijgelaten zegt ook helemaal niets over de vraag of zij schuldig is of onschuldig. Het idee dat je geschorst wordt uit voorlopige hechtenis, zegt niets over de aard van de verdenking en de hoeveelheid bewijs die er is in jouw strafzaak, het zegt alleen iets over de ernst, over de loop van het onderzoek en het risico op vluchtgevaar en op recidive. Of mevrouw Weski schuldig is moet nog blijken maar het feit dat ze is vrijgelaten zegt niets over de vraag of ze lid is geweest van een criminele organisatie. Daarnaast moet je nog de persoonlijke omstandigheden wegen. We hebben het hier over een vrouw met een vlekkeloze reputatie, tot op dit moment, geen strafblad. Bovendien gaat het om iemand op leeftijd, ze is 68, met een kwetsbare gezondheid. Dat zijn ook allemaal redenen die een rechtbank moet wegen.”
Hoe kijkt u aan tegen de verhoudingen tussen misdaadjournalisten en advocaten?
“Ik vindt in het algemeen dat misdaadjournalistiek niet anders is dan gewone journalistiek. Dus ik vind dat je een zakelijke verhouding moet hebben met je bronnen en met de mensen over wie je schrijft. Ik ben nadrukkelijk verslaggever en zo probeer ik me ook altijd op te stellen, ook als ik ergens op televisie ben of een radioprogramma doe of een podcast maak. Ik zit daar in de rol van verslaggever en dat betekent dat ik opschrijf wat ik meemaak, wat ik zie, wat ik lees, maar dat mijn opvattingen er eigenlijk niet zoveel toe doen, het gaat niet over mij. Het gaat over het onderwerp en ik ben de bescheiden notulist die het allemaal opschrijft en dat is volgens mij de kern van wat verslaggeving moet zijn. Wat je wel ziet in de onderzoeksjournalistiek, is dat als je actief dingen opspoort, dat het dan soms ook gebeurt dat je op een gegeven moment iets blootlegt, wat anders nooit was blootgelegd. Dan is de rol van de journalist niet meer alleen maar verslaggever, maar wordt je door de mensen waarvan jij een activiteit blootlegt al heel snel als de vijand gezien. Dat snap ik wel, want je komt natuurlijk aan belangen van anderen en die anderen zitten daar niet op te wachten en zijn daar soms niet van gediend, dus dat verandert je verhouding tot je onderwerp. Daarom is onderzoeksjournalistiek ook een moeilijk vak.
Daarnaast hebben we de afgelopen 10 jaar een nieuwe journalistieke rol bedacht en dat is die van opiniemaker en sociale media spelen daar allemaal op in. En de rol van opiniemaker verhoudt zich slecht met de rol van verslaggever. Media proberen je soms in een rol te dringen die eigenlijk niet de jouwe is, door je mening te vragen over bepaalde zaken. Dat is het gevaar van gast zijn in een talkshow op televisie. Ik vind dat je daar als journalist heel voorzichtig mee moet zijn. Dan heb je nog columnisten die hun column eigenlijk gebruiken om over kleine details uit de wereld waarin zij verkeren met een andere toon en toets te schrijven. Ik denk dat je dat gescheiden moet houden, je kan het niet allebei doen want dat past niet, dan wordt je op een gegeven moment partij. Ik probeer daarbij zo streng als mogelijk te zijn voor mezelf. Ik word met enige regelmaat gebeld door radio- en televisieprogramma’s. Als ik de feiten niet zo goed ken, dan wordt het heel snel speculeren aan mijn kant en dat wil ik niet, dus op basis daarvan zeg ik met grote regelmaat nee tegen verzoeken. Die deskundigheid, de kennis van de feiten in een zaak, is volgens mij nodig om zo goed als mogelijk te blijven bij de rol van verslaggever en zo min mogelijk de rol van opiniemaker aan te nemen.”
U bent ook actief op Twitter met ongeveer 7500 volgers. Regelmatig is daar te zien dat professioneel betrokken mensen zoals strafrechtadvocaten echt enorme bonje kunnen hebben met bijvoorbeeld slachtofferadvocaten, dat slachtofferadvocaten bonje kunnen hebben met politici en dat er daarbij soms echt hele harde woorden worden gebruikt en van alles erbij wordt gehaald. Wat vindt u daarvan?
“Ik lees het soms met belangstelling, dat kan ik niet ontkennen. En ik denk dan vaak, ik vind dat niet zo handig. Ik vind het ook geen prettige manier van discussiëren, ik meng me daarom niet of nauwelijks in gesprekken op Twitter, tenzij het om feitelijkheden gaat. Ik denk ook, jongens als je het echt niet met elkaar eens bent, pak de telefoon, maak een afspraak, voer een goed gesprek, maar wat is de meerwaarde van dit soort gesprekken op zo’n sociaal netwerk. Gegeven al het gevloek en getier waar het vaak mee gepaard gaat, zie ik veelal meer nadelen dan voordelen. Op zich is natuurlijk de uitwisseling van gedachten en standpunten prima, ook als die heel erg tegenover elkaar staan, dat is de kern van debat, maar de manier waarop dat op sociale media wordt gevoerd is zo respectloos. Het leidt tot zoveel ellende en onzinnige commentaren, vijandigheid, polarisatie, bedreigingen en erger. Waarom zou je je in godsnaam met die agenda begeven, ik heb daar zelf geen behoefte aan. Ik vind het al erg genoeg dat ik me bewust moet zijn van mijn eigen veiligheid en om mezelf zo min mogelijk in de spotlights te zetten.”
Heeft u tot slot nog een boodschap voor de lezers van het interview?
“Mijn boodschap zou zijn, wees voorzichtig met je oordeel. Ook achter heel veel mensen die zich schuldig maken aan strafbare feiten zit een mens. En dat zijn soms mensen die dingen hebben gedaan, die je kunt veroordelen, maar dat betekent niet dat het geen mensen meer zijn. Ze hebben nog altijd een vader en een moeder misschien een partner of zelfs kinderen. Oordeel niet over mensen voordat je weet in wat voor omstandigheden zij zich hebben teruggevonden voordat ze deden wat ze hebben gedaan en waarvoor ze gestraft worden.
Aan de andere kant, wees ook voorzichtig met oordelen over het strafrecht. Wat je vaak leest is geef ze allemaal maar levenslang en gooi de sleutel weg, of laat ze elkaar maar doodschieten. Maar als iemand die actief is in het criminele milieu wordt doodgeschoten, dan leidt dat tot vergelijkbaar leed bij nabestaanden. Overlijden is overlijden, dood is dood, verdriet is verdriet, dat is voor mensen met een strafblad niet anders. Een beetje medemenselijkheid kan geen kwaad in onze samenleving. Morgen kun je zelf een fout maken in het verkeer bijvoorbeeld en iemand doodrijden. Dat kan ons allemaal gebeuren. En dan kan je vervolgd worden. En dan wil je ook heel graag een goede advocaat die jou helpt in dat proces en die ervoor zorgt dat je dat goed doorkomt en dat jouw rechten in dat proces je niet worden ontnomen. Ik maak me zorgen, gewoon als burger van Nederland, als mens, over de ongelooflijke polarisatie in onze samenleving en het feit dat we elkaar helemaal niks meer gunnen, zelfs niet het recht op een eerlijk proces. Iedereen heeft daar recht op, dat is namelijk de kern van onze democratie. De toets van onze democratie en onze rechtsstaat is ook, hoe ga je om met verdachten van de meest ernstige strafbare feiten. Als je daar goed en menselijk mee om kunt gaan en ook tegemoet kunt komen aan het leed dat die verdachten hun slachtoffers en nabestaanden hebben aangedaan, dan bewijst de rechtsstaat zichzelf een dienst. Maar op het moment dat dat niet meer werkt, dan hebben we een enorm probleem en glijden we af richting een democratie die we niet moeten willen zijn. Kort gezegd: ik probeer altijd twee keer na te denken voordat ik wat zeg en drie keer voordat ik oordeel.”