Het was een koude winterse vrijdagmiddag. Ik sloot net mijn computer af om naar huis te gaan toen mijn telefoon ging. De piketcentrale.
Waar je tegenwoordig een piketmelding binnenkrijgt via de mail was dit nog in de tijd dat de piketcentrale de meldingen doorbelde.
Ik had geen dienst maar de stem aan de andere kant van de lijn vroeg of ik een melding wilde aannemen van een vaste client.
Dat kwam niet zo goed uit omdat ik kaartjes had voor het theater die avond en daar op tijd moest zijn.
Maar kantoor was vlakbij het politiebureau en deze client kende ik al zo lang dat een snel bezoekje nog net zou lukken.
Ik trof Karel onderuitgezakt in de spreekkamer. Hij was ‘s-nachts aangehouden op verdenking van een inbraak en zat al de hele dag op het bureau, was ook al verhoord en wist dat hij het weekend zou blijven logeren om maandag naar de rechter-commissaris te gaan. Karel wist precies hoe het werkte en maakte zich niet druk. Binnen een kwartier hadden we de kaarten geschud en stond ik op om op de knop te drukken zodat ik kon worden opgehaald door de arrestantenwacht toen Karel zei dat ‘debiele Bertje’ nog in een karretje zat.
Een beetje geagiteerd en gehaast zei ik Karel dat het heel sneu was voor ‘debiele Bertje’ dat hij in een rolstoel zat maar dat ik daar nu niets aan kon veranderen.
Karel keek mij wat glazig aan en legde omstandig uit dat hij normaal elke avond, bij gebrek aan een huis en een slaapplaats, samen met zijn vriend Bertje naar de Karwei ging. Daar stond een reclamekarretje voor de winkel met een deur erin die de heren hadden voorzien van een nieuw hangslot. Binnen bewaarden zij hun bezittingen en ze sliepen gedurende de koude nachten in dat karretje.
Toen Karel besloot om te kijken of hij ergens kon inbreken had hij Bertje, die kennelijk niet zo snugger was, vandaar de bijnaam, in het karretje achtergelaten waarbij hij de deur van buiten had afgesloten.
Maar nu was hij aangehouden, was het bijna 19 uur later, vroor het dat het kraakte en dacht hij dat Bertje nog in het karretje zou zijn. Over niet zo snugger gesproken.
Ik was inmiddels weer gaan zitten en vroeg Karel of Bertje geen telefoon had. Die bleek hij wel te hebben maar Karel dacht dat hij geen beltegoed had en er was geen mogelijkheid om de telefoon op te laden in het karretje bij gebrek aan een stopcontact.
Mijn hersens maakten inmiddels overuren, zeker nu Karel mij meedeelde dat hij dit niet aan de politie ging vertellen en mij onder verwijzing naar mijn beroepsgeheim verbood er melding van te maken. Karel wist echt precies hoe het werkte.
In de auto liep ik de opties af. Tijd om naar de Karwei te rijden was er niet. Ik was immers al laat en mijn echtgenoot had al drie keer gebeld waar ik bleef.
Ik kon mijn kantoorgenoot vragen naar Karwei te gaan om te kijken of hij kon ontdekken of er nog iemand binnen in het karretje zat.
Een andere mogelijkheid was om een anonieme melding te doen want de Karwei zelf was al dicht dus daarheen gaan of daarheen bellen had geen zin. Maar niets doen met het risico dat Bertje daadwerkelijk al uren in dat karretje zat en gelet op de temperatuur wel eens kon overlijden door bevriezing was geen optie.
In dit soort situaties zit de geheimhoudingsplicht die je hebt ten aanzien van hetgeen de client aan jou vertelt in de weg maar wanneer er mogelijk een mensenleven op het spel staat kun je niet zomaar denken dat Bertje dan maar pech heeft. De deken was ook niet meer bereikbaar voor overleg, de opties waren beperkt.
Uiteindelijk ging mijn kantoorgenoot niet geheel zonder mopperen die avond op pad naar de Karwei. Daar vond hij het karretje, liep er een paar keer omheen, klopte op de deur maar kreeg geen teken van leven en stuurde mij een bericht dat hij de indruk had dat Bertje inmiddels de weg naar buiten had gevonden. Maar het deurtje van het karretje was nog wel afgesloten. Dit bericht stelde mij totaal niet gerust en de eerste helft van de theatervoorstelling was geheel aan mij voorbij gegaan omdat ik het beeld van een mogelijk dode Bertje in het karretje niet uit mijn gedachten kreeg.
Dus keek ik mijn echtgenoot aan die zuchtend onze jassen uit de garderobe haalde en met mij naar de Karwei reed zodat ik mijzelf kon overtuigen dat Bertje echt niet meer in het karretje zat. De sfeer in de auto was ronduit ongezellig. Dit ging een lange avond worden. En de sfeer werd er niet beter op toen we het parkeerterrein van de Karwei opreden en mijn telefoon ging.
Ik kende het nummer van de beller niet. “Hallo” zei een onbekende stem. “Jij bent toch de vaste advocaat van Karel? Ik ben zijn vriend Bertje en Karel is al sinds gisteravond zoek. Is ie soms aangehouden?” Ik keek naar het reclamekarretje, eenzaam aanwezig op een leeg parkeerterrein. Ik keek naast mij naar mijn niet meer zo gezellige echtgenoot. Maar de opluchting nam de overhand. Bertje was niet dood en ik had mijn geheimhoudingsplicht niet hoeven doorbreken. Dit verhaal speelt zeker 16 jaar geleden en mijn huwelijk is ook in stand gebleven, kortom een win-win voor alle partijen.